Wat is een shunt?
Voor toediening van Totale Parenterale voeding (TPV) is een goede toegang tot de bloedbaan noodzakelijk. Een shunt is een operatief aangelegde verbinding tussen een slagader en een ader van lichaamseigen materiaal.
lees meerWat is een shunt?
Voor toediening van Totale Parenterale voeding (TPV) is een goede toegang tot de bloedbaan noodzakelijk. U bent waarschijnlijk al bekend met het gebruik van een centraal veneuze katheter (CVK, Hickman, PICC, PAC). Deze katheter is gemaakt van lichaamsvreemd materiaal. Hierin kunnen makkelijker bacteriën groeien. Daarom kan op lange termijn voeding via een shunt, die van uw eigen lichaamsmateriaal wordt gemaakt, mogelijk beter zijn
Een shunt is een operatief aangelegde verbinding tussen een slagader en een ader. Door deze verbinding stroomt het bloed van de slagader in de ader. In de ader ontstaat een hogere druk en het bloed gaat sneller stromen. De ader zet daardoor uit en krijgt een meer stevige wand, zodat u de shunt gemakkelijk kunt aanprikken. Dit proces heet het ‘rijpen’ van de shunt en duurt ongeveer 6 weken. Als het niet mogelijk is om uw eigen vaten op elkaar aan te sluiten, wordt soms een stukje van een ader uit uw eigen been gebruikt. Een vaatfunctieonderzoek bepaalt of uw vaten geschikt zijn voor het plaatsen van een shunt. U krijgt een poliklinische afspraak bij de vaatchirurg voor een gesprek over het aanleggen van de shunt.
Contact
Stuur een bericht via mijnRadboud of neem telefonisch contact op
Maandag t/m vrijdag van 08.00 tot 17.00 uur. De secretaresse plant dan een belafspraak in.
(024) 361 9190
contact
Voorbereiding
Voor de shuntoperatie moet worden vastgesteld welke bloedvaten er gebruikt kunnen worden. Hiervoor doen we een duplexonderzoek.
lees meerDe behandeling
Voor het aanleggen van een shunt verblijft u op de afdeling Heelkunde. Een vaatchirurg voert de operatie uit, meestal onder lokale verdoving. De operatie duurt ongeveer 1 uur. Er zijn een aantal zaken waar u vooraf rekening mee moet houden.
lees meerDe behandeling
Voordat u wordt opgenomen, zijn een aantal zaken van belang:
Scheren
Het is belangrijk dat u 5 dagen voor de geplande ingreep het gedeelte van het lichaam waar u wordt geopereerd niet scheert. Dit vermindert het risico op een infectie.
Nuchter
U mag 8 uur voor de operatie niet meer eten en vanaf 2 uur voor de operatie niets meer drinken.
Vette crème
Maak op de dag van de operatie geen gebruik van een vette crème. Vette crème zorgt ervoor dat we het te opereren gebied niet goed kunnen desinfecteren.
Sieraden, piercings en make-up
Nagellak, make-up, contactlenzen, bril, gebitsprotheses en sieraden (ook piercings) mag u niet dragen tijdens de operatie.
Medicijnen
De anesthesioloog bepreekt met u welke medicijnen u mag blijven gebruiken en met welke u moet stoppen. Als u bloedverdunners gebruikt, overlegt uw behandelend arts met u of u deze kunt blijven gebruiken. Heeft u hierover vragen, stel ze dan gerust aan uw behandelend arts.
Veiligheid
Rondom uw operatie zijn diverse veiligheidsmomenten ingebouwd. Vlak voordat de operatie van start gaat nemen we met het gehele operatieteam een zogenaamde ’Time out’. Tijdens deze ‘time out’ controleren we uw naam, geboortedatum en het te opereren lichaamsdeel. Daarnaast controleren we de operatiebenodigdheden.
De operatie
Voor het aanleggen van een shunt verblijft u op de afdeling Heelkunde. Soms wordt u de dag vóór de operatie opgenomen maar het kan ook zijn dat u maar 1 dag in het ziekenhuis hoeft te verblijven. Dit hangt van het operatietijdstip af. De TPV-verpleegkundige komt bij u langs en legt uit hoe u de komende tijd uw shunt zelf moet controleren en maakt afspraken over de aanprikinstructie die nodig zal zijn.
De ingreep gebeurt in de meeste gevallen onder lokale anesthesie (plaatselijke verdoving). Op de operatiekamer wordt uw arm door middel van een injectie in uw oksel verdoofd.
Soms wordt lokale anesthesie gecombineerd met sedatie.
Een vaatchirurg voert de operatie uit. De operatie duurt ongeveer 1 uur. De shunt wordt bij voorkeur in een van uw onderarmen aangelegd. Als dit niet mogelijk is, wordt dit uw elleboog of bovenarm. Als u rechtshandig bent, komt de shunt waarschijnlijk in uw linkerarm en als u linkshandig bent in uw rechterarm. Zo kunt u de shunt na instructie zelf aanprikken. Kunt u dit niet, dan schakelen we een mantelzorger of thuiszorg in.
Lokale anesthesie Plaatselijke verdoving
Bij lokale anesthesie wordt een klein stukje huid plaatselijk verdoofd, bijvoorbeeld om een wond te hechten. lees meerLokale anesthesie Plaatselijke verdoving
Bij lokale anesthesie wordt een klein stukje huid plaatselijk verdoofd. De plek waar u geopereerd wordt, wordt verdoofd door middel van meerdere prikken (vergelijkbaar met tandarts verdoving). Tijdens de ingreep bent u bij bewustzijn.
Soms wordt deze vorm van anesthesie gecombineerd met sedatie. Om een gedeelte van uw lichaam te verdoven, injecteert de anesthesioloog een verdovend middel rond de zenuwen die op pijn reageren. Meestal zijn de zenuwen die ander gevoel en bewegen mogelijk maken ook tijdelijk uitgeschakeld.
Bijwerkingen
Onvoldoende pijnstilling
Het kan gebeuren dat de verdoving niet voldoende werkt. Als het mogelijk is, krijgt u dan extra verdoving. Helpt dat niet, dan kiest de anesthesioloog samen met u een andere vorm van anesthesie. Bijvoorbeeld extra pijnstillers of algehele anesthesie.
Na de operatie
Het is normaal dat u na de behandeling tintelingen voelt in uw arm of been. Dit komt meestal omdat de verdoving nog niet helemaal is uitgewerkt. Ook kan het zijn dat de zenuw door de verdoving wat geïrriteerd is geraakt.
Toxische reacties
Tijdens of na het aanbrengen van de verdovingsvloeistof kan een deel hiervan in uw bloed terechtkomen. Dit merkt u door een metaalachtige smaak, tintelingen rond de mond, oorsuizen of een onrustig gevoel.
Na de verdoving
Als de verdoving is uitgewerkt krijgt u langzaam weer gevoel terug. Uw wond gaat geleidelijk aan pijn doen. Hiervoor kunt u pijnstillers innemen.
Na de behandeling
-
Na de operatie controleert de afdelingsverpleegkundige regelmatig de shunt op goede doorstroming. De TPV-verpleegkundige leert u dit zelf thuis ook te doen.
lees meer
Na de operatie
Het is normaal dat u na de behandeling tintelingen voelt in uw arm of been. Dit komt meestal omdat de verdoving nog niet helemaal is uitgewerkt. Ook kan het zijn dat de zenuw door de verdoving wat geïrriteerd is geraakt.
Als de verdoving is uitgewerkt, krijgt u langzaam weer gevoel terug. Uw wond gaat geleidelijk aan pijn doen. Hiervoor kunt u pijnstillers innemen.
Na de operatie heeft u een wondje in uw arm. De wondrandjes worden door middel van hechtingen bij elkaar gehouden. Hierdoor groeien de randen weer tegen elkaar. De afdelingsverpleegkundige controleert de shunt op goede doorstroming. De TPV-verpleegkundige leert u dit zelf thuis ook te doen. Hiervoor krijgt u een stethoscoop. Door het luisteren naar en voelen van de shunt leert u uw shunt kennen. U leert herkennen wanneer er veranderingen in uw shunt optreden die verholpen moeten worden. De eerste dagen na de operatie kunnen uw hand en onderarm gezwollen zijn. Als u in bed ligt kunt u uw onderarm iets hoger op een kussen leggen. Houd er rekening mee dat het thuis uitvoeren van TPV-handelingen een paar dagen wat moeilijker kan zijn. Misschien moet u hiervoor tijdelijk hulp inschakelen. Overleg dit met de TPV-verpleegkundige.Bij complicaties in de eerste 48 uur kunt u contact opnemen met de afdeling waar u ontslagen bent. Daarna met de vepleegkundig specialist van het Darmfalen-team.
-
Voeding toedienen via een shunt kan alleen als er geen verhoogd risico op trombosevorming is.
lees meer
Trombose
Voeding toedienen via een shunt kan alleen als er geen verhoogd risico op trombosevorming is. Als er trombose in de shunt optreedt, dan is er een kans dat de shunt verloren gaat. Soms is er een aanvullende behandeling mogelijk om een shunt weer open te krijgen. Daarom krijgt u na de operatie meestal een antistollingsmedicijn. Dit kan een tablet zijn, maar bij mensen waarbij de darmen niet goed of helemaal geen medicijnen opnemen, kiezen we voor een middel dat via uw infuus wordt toegediend. De TPV-verpleegkundige leert u hoe u dit toedient en hoe u dat via uw TPV-bestellijst kunt bestellen. De tabletten kunt u via uw apotheek verkrijgen. Voor het controleren van uw bloed bij het gebruik van deze antistollingsmedicijnen maakt de afdelingsverpleegkundige een afspraak voor u met de trombosedienst. Vermeld het gebruik van antistollingsmiddelen altijd bij (tand)artsen of ingrepen.
-
Een shunt heeft gemiddeld 6 weken nodig om zich te ontwikkelen.
lees meer
Nazorg
De wond plakken we na de operatie af met doorzichtig folie. Dit mag u er pas afhalen als het begint los te laten. Dit kan soms een week duren.
Een shunt heeft gemiddeld 6 weken nodig om zich te ontwikkelen. Hierna kunnen we de shunt aanprikken. Na 10 dagen kunt u de ontwikkeling van de shunt bevorderen door 6 keer per dag, 10 tot 20 keer in een zachte tennisbal of spons te knijpen. Na ongeveer 6 weken wordt van de shunt een Echo-doppler of Duplex gemaakt. Zo kunnen we zien hoe de shunt zich heeft ontwikkeld. Hierna brengt u een bezoek aan de vaatchirurg die met u bespreekt wanneer u de shunt mag gaan aanprikken. U kunt dan contact opnemen met de TPV-verpleegkundige om een afspraak te maken voor de training. Als u niet zelf kunt gaan prikken, schakelen we een mantelzorger of de thuiszorg in. Ook zij worden getraind in het aanprikken.
-
Om de shunt zo lang mogelijk te gebruiken, is het belangrijk goed met uw shunt om te gaan en deze te controleren.
lees meer
Leefregels en controles
Om de shunt zo lang mogelijk te gebruiken, is het belangrijk goed met uw shunt om te gaan en deze te controleren. Complicaties zoals stolling, infectie of een bloeding kunt u hierdoor voorkomen of er kan op tijd ingegrepen worden.
Leefregels
- ga niet op de shuntarm liggen
- draag geen horloge, armbanden of knellende kleding aan de shuntarm
- laat geen bloeddruk meten aan de shuntarm
- krab niet aan korstjes op de shuntarm
- vermijd extreme warmte of kou (sauna)
- draag geen zware tassen of andere zware dingen met de shuntarm
- gebruik de shuntarm niet om bloed af te laten nemen
- gebruik de shuntarm gewoon maar vermijd overbelasting
- controleer 4 keer per dag de shunt door hem af te tasten en te beluisteren
Neem contact op met de behandelend arts of de TPV-verpleegkundige binnen 24 uur als:
- u geen thrill meer kunt voelen (dit is een gevoel of er iets zoemt onder uw vingers)
- de thrill over gaat in kloppen
- bij u een operatie of andere behandeling plaatsvindt waarbij het noodzakelijk is de antistolling te stoppen (dit kan niet zomaar in verband met het behoud van uw shunt)
- de shunt rood en gezwollen is
- u langer dan normaal bloedt uit het prikgaatje, nadat u de naald verwijderd heeft
- u gevoelloze, koude, blauwe of tintelende vingers krijgt
- na verloop van tijd de voeding steeds langzamer in kan lopen
- u herhaaldelijk problemen heeft met het aanprikken van de shunt
Controles
Het is belangrijk dat u de shunt dagelijks beluistert, voelt en bekijkt om eventuele veranderingen in het functioneren van de shunt vast te stellen.
Luisteren
U beluistert de shunt 4 x per dag met behulp van een stethoscoop. Deze krijgt u van de TPV-verpleegkundige. Zij leert u wat u moet horen. Luister hierbij het gehele traject af. Zorg ervoor dat u niet te veel druk uitoefent op de shunt. Dit kan het shuntgeluid beïnvloeden. Het shuntgeluid dat u hoort, wordt veroorzaakt door de kracht waarmee het bloed door de shunt stroomt. Door de shunt regelmatig te beluisteren, gaat u uw eigen shuntgeluid herkennen en kunt u veranderingen vaststellen.Voelen
U bevoelt de shunt 4 x per dag en raakt hiermee bekend met de ontwikkeling van de shunt. De TPV-verpleegkundige legt u uit hoe u dat moet doen en wat u moet voelen (thrill).
Bekijken
Door dit regelmatig te doen, raakt u bekend met de shunt en kunt u veranderingen vaststellen. Deze veranderingen kunnen zijn:- verkleuring van uw huid
- slechte wondgenezing van de prikgaatjes en andere wondjes op de shuntarm
- zwelling
- pijnlijke of harde shunt
- gevoelloze koude of blauwe vingers
- de trilling in de shunt is niet goed voelbaar of is gaan kloppen
Wat te doen bij veranderingen?
Als u een verandering opmerkt, neem dan overdag direct contact op met de TPV-erpleegkundige of de vaatchirurg. Bij veranderingen ’s avonds of ’s nachts, neem dan de volgende ochtend direct contact op.Mogelijke complicaties
- Bloeduitstorting: ook wel een hematoom genoemd. Deze kan ontstaan na gebruik van de shunt (misprikken, bloedlekkage). De bloeduitstorting verdwijnt meestal spontaan binnen enkele dagen. In deze tijd kan de plek wel van kleur en grootte veranderen.
- Pijnlijke, rode of gezwollen shunt: dit kan wijzen op een infectie. Een pijnlijke, rode of gezwollen shunt kan ook wijzen op een irritatie van uw huid. Mogelijke oorzaken kunnen zijn: het gebruik van pleisters, ontsmettingsmiddelen of verdovingscrème ter voorbereiding op het aanprikken van de shunt. Als u hier last van heeft, controleer dan de shunt en meet uw temperatuur op. Neem bij 38 graden of hoger contact op met het darmfalenteam.
- Gevoelloze, koude en of blauwe vingers: dit wordt ook wel stealsyndroom genoemd. Dit ontstaat door de verminderde doorstroming van uw bloed naar uw hand door de shuntaanleg. Om dit te verbeteren kunt u uw shunthand lager leggen. Ook kunt u uw shunthand verwarmen met bijvoorbeeld een handschoen.
- Nabloeden uit de prikgaatjes: druk de prikgaatjes nogmaals licht af met een gaasje. Is het nabloeden na 1 uur niet gestopt, neem dan contact op met het darmfalenteam.
Behandeling van complicaties
- Dotterbehandeling: als er in de shunt een vernauwing is vastgesteld besluiten we meestal om deze te behandelen met behulp van een dotterbehandeling. Dit vindt plaats op de röntgenafdeling. Dotteren is het oprekken van een vernauwing. Op de röntgenafdeling brengten we een holle naald in, waardoor we een katheter met ballonnetje kunnen opvoeren. Om van de shunt röntgenafbeeldingen te maken, spuiten we bij u contrastvloeistof in via de holle naald. We proberen de vernauwing op te heffen door het ballonnetje op de plaats van de vernauwing op te blazen. Dit kan pijn doen, daarom verdoven we uw huid van tevoren met xylocaine. Deze verdovende vloeistof spuiten we net onder uw huid. Na de dotterbehandeling verwijderen we de naald en drukken we het prikgaatje af.
- Operatie: Bij een ernstige vernauwing of als de shunt gestold is, kan een operatie noodzakelijk zijn. In dat geval wordt u opgenomen.
-
Na ongeveer 6 weken komt u weer bij de vaatchirurg. Hij of zij beoordeelt uw shunt en laat weten of u hem mag aanprikken.
lees meer
Aanprikken
Na ongeveer 6 weken krijgt u weer een vaatfunctie-onderzoek en komt u weer bij de vaatchirurg. Hij of zij beoordeelt uw shunt en laat weten of u hem mag aanprikken. Als de shunt goed ontwikkeld is, kunt u met de TPV-verpleegkundige een afspraak maken om te leren de shunt aan te prikken. Hierbij gebruiken we een protocol dat u stap voor stap leert om de handeling uit te voeren. Het kan zijn dat we u hiervoor opnemen, maar het is ook mogelijk om enkele keren op en neer te reizen. In het begin kan het aanprikken van de shunt erg moeilijk lijken, maar na enige tijd is het goed te leren. Het is mogelijk dat het aanprikken in het begin pijnlijk is. Dit is te voorkomen door het aanbrengen van Emla crème. Deze crème verdooft uw huid. U brengt deze 60 minuten voor het aanprikken aan. Bij het aanbrengen bepaalt u waar u de shunt gaat prikken. Vraag voor u met ontslag gaat een recept voor Emla crème bij uw behandelend arts. U kunt dan als u bij de TPV-verpleegkundige komt om te leren prikken uw shunt voor de eerste prik verdoven.
-
Met vragen kunt u altijd terecht bij uw arts of verpleegkundigen van het Darmfalen team.