Loopbaan
Jacques Veerkamp
1958
Utrecht
Tijdens zijn promotie was Jacques Veerkamp assistent op het Organisch-Chemisch Laboratorium (Rijksuniversiteit Utrecht) en begeleidde hij studenten Scheikunde bij hun praktisch werk (1958-1960). Daarna werd hij wetenschappelijk ambtenaar eerste klas op het Laboratorium voor Organische Chemie (Landbouw Hogeschool, Wageningen). Ook gaf hij hier leiding aan het onderzoek van
hoofd- en bijvakstudenten Bio-organische Chemie (1960-1962).
1962
Nijmegen
In 1962 werd Veerkamp wetenschappelijk ambtenaar eerste klas bij de afdeling Biochemie van de Radboud Universiteit Nijmegen. Twee jaar later volgde zijn benoeming tot wetenschappelijk hoofdambtenaar. In 1965 werd hij docent en in 1968 lector. Ook na zijn emeritaat (in 2000) bleef Veerkamp ongeveer één dag per week betrokken bij zijn oude werkgroep (tot 2005).
1972
Nijmegen
Veerkamp gaf onderwijs Biochemie aan studenten Geneeskunde en Biomedische Metenschappen (tot 1998) en Tandheelkunde (tot 1972). Hij was betrokken bij de klinische blokken. Aan studenten Biochemie gaf hij capitacolleges. Daarnaast begeleidde hij de wetenschappelijke stages van studenten Biochemie, Biologie, Geneeskunde en Biomedische Wetenschappen. Hij was ook betrokken bij de opleiding van (bio)chemische analisten voor de SAL-diploma’s (1962-1973) en bij de praktijkstages van MLO en HLO (1976-1998). Als extern deskundige/gecommitteerde was hij ook betrokken bij het MBO/HBO in Oss, later de HLO in Nijmegen (1977-1998).
De basis van Veerkamps wetenschappelijke onderzoek was zijn promotieonderzoek aan membranen en lipiden van dierlijke weefsels en experimentele tumoren. Andere thema's werden stofwisseling en energie, bacteriecelenvelop, extracellulaire matrix en tenslotte tissue engineering. Pathologie van mens en soms ook rund, varken of kip vormden meestal de aanleiding voor nieuw onderzoek. Onder leiding van Veerkamp kwamen er 38 promoties tot stand en verschenen er 368 wetenschappelijke publicaties. Dit werd mede mogelijk gemaakt door plaatselijke samenwerking (vooral met klinische afdelingen) en (inter)nationale samenwerking. Ook verschillende geldstromen maakten dit mogelijk: onder andere van de universiteit, drie NWO-stichtingen, vier medische fondsen, DLO en het Ministerie van Economische Zaken.