Delirium en dementie

De verschijnselen van een delirium en dementie lijken soms op elkaar. Toch zijn dit twee verschillende dingen. Een delirium en dementie kunnen soms wel tegelijkertijd voorkomen bij een patiënt. Mensen met dementie zijn namelijk gevoeliger voor het krijgen van een delirium. Een belangrijk verschil is dat een delirium vaak snel, binnen enkele uren of dagen, ontstaat. Dementie ontstaat langzaam, over maanden of jaren. Mensen met een delirium zijn vaak afwisselend helder van geest en suf. Mensen met dementie hebben vaak geen last van sufheid. Ook kunnen de verschijnselen van een delirium gedurende dag erg wisselen, terwijl dit bij dementie vaak veel geleidelijker gaat.

Wat is een delirium?

Een delirium is een toestand van acute geestelijke verwardheid. De verwardheid uit zich meestal in onrust. Ook kan de patiënt dingen zien en horen die er niet zijn. De verwardheid neemt meestal af als de lichamelijke toestand verbetert. lees meer

Wat is een delirium?

Een delirium  is een toestand van geestelijke verwardheid. Deze verwardheid wordt meestal veroorzaakt door een lichamelijke ziekte. Dit is niet de enige oorzaak. Mensen op hoge leeftijd kunnen soms al door een overvolle blaas verward raken. Bij mensen die (ernstig) ziek zijn komt een delirium regelmatig voor. Op de Intensive Care maakt één derde van een patiënten een delirium mee. Een delirium is geen onschuldig verschijnsel van een ziekte. Het ontstaat wanneer de hersenen niet alle prikkels meer kunnen samenvoegen tot een logisch en samenhangend beeld. Het is belangrijk om de oorzaak van een delirium te onderzoeken.

Een delirium kan verschillende oorzaken hebben zoals een infectie, ziekte aan het hart of de hersenen. Het kan ook ontstaan na het ondergaan van grote operaties. Vaak ontstaat een delirium door een combinatie van oorzaken. Ook kunnen medicijngebruik, stress, angst, te weinig slaap of plotseling stoppen met alcoholgebruik bijdragen aan het ontstaan van een delirium. Een delirium is een tijdelijke stoornis die soms grote gevolgen kan hebben. Hierbij kan gedacht worden aan toegenomen onrust en kans op vallen, immobiliteit, langere periode van geheugenstoornissen en een langere ziekenhuisopname.

Mensen met een delirium weten meestal zelf niet dat ze verward zijn. Voor de naasten is een delirium vaak verontrustend en aangrijpend om te zien. De verwardheid neemt meestal af als de lichamelijke toestand verbetert. De periode van verwardheid verschilt van enkele uren tot weken. Niet alle patiënten herstellen volledig van het delirium. Zij houden langere tijd restverschijnselen, zoals geheugen- en concentratiestoornissen.

Verschijnselen

Een delirium ontstaat vrij plotseling, vaak binnen enkele uren of dagen. De acute verwardheid uit zich meestal in onrust, zoals steeds aan lakens trekken of plukken, uit bed willen stappen, aan infusen trekken, bewustzijnsverandering, moeite met oriënteren, niet goed kunnen concentreren, vergeetachtigheid en taalstoornissen. Daarnaast kunnen juist traag en stil gedrag een uiting zijn van een delirium. De patiënt reageert dan bijna niet op prikkels uit de omgeving. De patiënt kan de werkelijkheid anders beleven en ziet, hoort en/of voelt dingen die er niet zijn: beestjes, stemmen, andere geluiden of aanrakingen. We noemen dit hallucinaties. Zij worden door de patiënt als echt ervaren. De patiënt kan angstig zijn doordat hij of zij geen controle meer over zichzelf en de omgeving heeft. Hierdoor kan de patiënt zich achterdochtig of agressief gedragen.

De verschillende verschijnselen van een delirium komen niet bij iedereen voor. De verschijnselen kunnen per persoon, in ernst en ook per dag of per uur verschillen. Meestal is de verwardheid ’s nachts en ‘s avonds erger. Overdag kunnen de verschijnselen afnemen of zelfs helemaal verdwijnen. Vaak kan de patiënt zich de volgende dag niet meer herinneren wat hij of zij die nacht heeft beleefd of gedaan. Een delirium kan een vervelende en soms beangstigende ervaring zijn voor zowel de patiënt als de naasten. Het is daarom belangrijk om maatregelen te nemen om een delirium te voorkomen en rekening te houden met het risico op het ontstaan ervan. In ons ziekenhuis screenen wij onze patiënten op symptomen van delirium. Als het nodig is, volgt een behandeling.

Het herstel

Bij herstel van de lichamelijke problemen kan het delirium verminderen en verdwijnen , maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. Het kan voorkomen dat de patiënt langer last heeft van concentratie- en geheugenproblemen. Sommige patiënten herinneren zich niets meer van het delirium als ze ervan hersteld zijn. Patiënten die zich dit wel herinneren kunnen angstig zijn voor het ziekenhuis of zich schuldig voelen over hun gedrag tijdens het delirium. Slaapproblemen en somberheid zijn andere mogelijke gevolgen van een delirium. Het is zinvol dit te bespreken met uw (huis)arts of verpleegkundige. Ook is het mogelijk dat een delirium opnieuw ontstaat als de patiënt weer wordt opgenomen of ziek wordt. Meld daarom bij een volgende ziekenhuisopname dat er eerder sprake is geweest van een delirium en bel de huisarts bij verschijnselen van een delirium in de thuissituatie.

Delirium en dementie

De verschijnselen van een delirium en dementie lijken soms op elkaar. Een belangrijk verschil is dat een delirium vaak snel ontstaat en dementie een geleidelijk proces is. lees meer

Ondersteunende zorg

De arts probeert zo snel mogelijk de oorzaak van het delirium vast te stellen en te behandelen. Bezoek is erg belangrijk voor patiënten met een delirium. Door de aanwezigheid van bekenden kan de patiënt zich veiliger en rustiger voelen. lees meer

Ondersteunende zorg

De arts probeert zo snel mogelijk de oorzaak van het delirium vast te stellen en te behandelen. Verpleegkundigen geven de patiënt meer structuur om hem of haar gerust te stellen. Een aantal keren per dag controleert een verpleegkundige of er sprake is van een delirium. We proberen altijd te voorkomen dat de patiënt met een delirium zichzelf beschadigt. Dit kan betekenen dat we de patiënt tegen zichzelf moeten beschermen. Dit doen we door hem of haar te fixeren. Hiervoor kunnen we polsbanden, enkelbanden, buikbanden en wanten gebruiken. Deze hulpmiddelen zorgen ervoor dat de patiënt zich minder kan bewegen. Hierdoor verkleinen we het risico dat de patiënt infuusslangen en/of monitorlijnen verwijdert of uit bed valt. Fixeren doen we alleen als het echt niet anders kan. Ook bespreken we deze maatregel altijd met de naasten van de patiënt. Soms zijn we in noodsituaties genoodzaakt fixatie direct toe te passen. Hierdoor kunnen we dit pas op een later tijdstip met de naasten bespreken. Iedere dag beoordelen we opnieuw of fixatie noodzakelijk is.

Tips voor naasten

  • Meld het als eerder sprake is geweest van een delirium.
  • Wees eerlijk over het gebruik van alcohol, nicotine en slaapmedicatie.
  • Zorg dat bril, contactlenzen en gehoorapparaat beschikbaar zijn en ook worden gebruikt als dat nodig is.
  • Meld veranderingen in de gedachtegang of het gedrag van uw naaste bij de verpleegkundigen.
  • Breng enkele vertrouwde zaken van thuis mee, zoals een foto waarop familieleden of huisdieren staan, een eigen kussen, wekker, horloge of favoriet tijdschrift. Dit versterkt het realiteitsbesef.
  • Spreek duidelijk af wie het aanspreekpunt is voor de patiënt. Diegene bellen we bij onrust.

Begeleiding en steun voor de patiënt

  • Bezoek is erg belangrijk. Door de aanwezigheid van bekenden kan uw naaste zich veiliger en rustiger voelen. Te veel bezoek kan verwarrend en beangstigend zijn. Spreek met elkaar en met de afdeling af wie wanneer op bezoek komt en hoe lang. Kom met maximaal 2 personen tegelijk.
  • Leg uw naaste steeds opnieuw uit waar hij of zij is, waarom hij of zij daar is en welke dag het is.
  • Probeer uw naaste gerust te stellen door rustig aanwezig te zijn. Zorg dat de patiënt u goed kan zien zodat hij of zij weet dat u er bent.
  • Spreek rustig en in korte, duidelijke zinnen. Stel eenvoudige vragen. Vraag of uw naaste begrijpt wat u zegt. Blijf het niet herhalen als u merkt dat uw naaste er onrustig van wordt.
  • Overleg met de verpleging of uw naaste uit bed kan om in een stoel te zitten.
  • Als uw naaste dingen ziet of hoort die er niet zijn, is het beter als u daar niet in meegaat. Spreek hem of haar ook niet tegen. Probeer wel duidelijk te maken dat u het anders ziet, maar maak er geen strijd van. Praat over het gevoel dat uw naaste erbij heeft of leid uw naaste af door over bestaande personen en echte gebeurtenissen te praten.
  • Vertel het uw naaste als u weggaat. Vertel wanneer u terugkomt of wie er na u komt en schrijf dit op.
  • Het kan zijn dat uw naaste zich later niet veel meer van de opname kan herinneren. Het bijhouden van een dagboek kan hierbij helpen.
  • Twijfel niet om eventuele vragen te stellen aan de verpleegkundigen.
  • Medewerkers
  • Intranet